“Dat mensen met hiv steeds meer ‘uit de kast komen’, vind ik een mooie evolutie.”
Patrick Reyntiens
Opgegroeid in Willebroek
Hiv-activist sinds 1987. Schreef in 2015 een boek over zijn ervaringen, getiteld ‘Dansen in het luchtledige’. Patrick werkt voor Sensoa.
[Intro]
Hoe was je coming-out?
Ik kwam al heel vroeg uit de kast. Ik denk dat ik vijftien, zestien jaar was. Ik heb het eerst verteld tegen mijn moeder. Die merkte al dat er iets aan de hand was, en vroeg op een gegeven moment: ’is’t misschien dat ge voor de mannen zijt?’ En zo is het geleidelijk aan verteld tegen het hele gezin. Ik heb op dat vlak eigenlijk nooit grote problemen gekend. Ik denk dat ik een bijzonder positief coming-out-verhaal heb, zeker voor die tijd.
In hoeverre was homoseksualiteit aanvaard toen jij uit de kast kwam?
Ik ben opgegroeid in Willebroek, en daar had je in die tijd ook al wel twee homo’s. Die hielden een café open, De Flamingo.
Maar nadat ik uit de kast kwam zei mijn vader tegen me: ‘ja jongen, jij gaat het wel hard te verduren krijgen’. Hij dacht dat ik veel schampere opmerkingen en schunnige moppen te horen zou krijgen. Dat is ook wel gebeurd, maar dat liet ik redelijk makkelijk van me afglijden. Ik denk dat dat te maken heeft met het feit dat ik in een warm nest ben opgegroeid.
In 1981 sijpelde vanuit Amerika het nieuws binnen dat een mysterieuze ziekte toesloeg, vooral bij homoseksuele mannen. Hoe werd daar in België op gereageerd?
Mijn zussen zeiden in die tijd tegen mij ‘pas toch maar een beetje op Patrick, want er is een nieuwe ziekte bij de homo’s in Amerika’. Ik heb dat toen een beetje weggelachen, zo van ‘ja, ik ben nog nooit in Amerika geweest!’. Achteraf gezien zou het kunnen dat ik op dat moment zelf al besmet was.
Ik was niet echt de homo die verbonden was aan een of andere homo-organisatie. De informatie over hiv was in die tijd dus niet voldoende bij mij binnengekomen. Voor mij was de ziekte toen nog een ver-van-mijn-bedshow.
Hoe reageerden je ouders toen je vertelde dat je hiv had?
Die hebben heel goed gereageerd. Ze hebben me nooit verwijten gemaakt en ze hebben me niet buiten gegooid. Ze zaten wel met dezelfde angst waar ik zelf ook mee zat: ‘wanneer gaat Patrick ziek worden? Wanneer gaat Patrick sterven aan aids?’
Er was destijds dan ook nog veel minder informatie dan nu. Mijn jongste zus dronk eens uit een glas waar ik ook uit had gedronken, en zei erna dat het haar toch wel een raar gevoel gaf om uit een glas te drinken van iemand die besmet was met aids. Het was belangrijk dat daarover gepraat werd, in plaats van dat zij stil bleef en angstvallig dat glas in het oog was gaan houden. Want zo kan discriminatie ontstaan.
Bij een hiv-besmetting werkt de sociale dynamiek als volgt: hoe normaler je er over doet, hoe normaler je omgeving er ook mee kan omgaan. Het is altijd even schrikken als iemand hiv-positief blijkt te zijn, omdat je misschien het beeld hebt dat diegene ziek zal worden of zal sterven. Mensen weten vaak niet dat er nu veel meer behandelingsmogelijkheden zijn dan dertig jaar geleden. Mensen hoeven er niet aan dood te gaan. Ik zeg nu altijd tegen mensen met hiv: ‘jij zal je omgeving gerust moeten stellen en laten zien dat je verder kunt met je leven’.
Waren er in die tijd rolmodellen waar je naar kon opkijken?
Toen ik wist dat ik zelf besmet was, ging ik iedere week naar het tropisch instituut voor mijn behandeling. Op een bepaald moment, toen ik in de wachtkamer zat bij de dokter, zat daar nog een andere man. En die zei tegen mij: ’kom maar wat dichterbij zitten, want we zijn hier om dezelfde reden’.
Hij heette Rudy, en toen hij mij aansprak viel er een enorme last van me af; ik voelde dat ik niet alleen was in deze situatie. Elke week ging ik na de consultatie met Rudy een koffietje drinken. In die periode had je nog geen hiv-organisaties, het aidsteambestond nog niet, en naar de psycholoog of therapeut gaan was ook niet vanzelfsprekend. Je ging enkel naar de dokter en hoopte dat je niet zou doodgaan.
Rudy heeft mij geïnspireerd om ervoor te zorgen dat mensen hun verhaal kunnen doen over hiv, zodat het niet meer ieder voor zich is. Hij heeft een grote invloed op mijn leven gehad, en ik zal altijd naar hem blijven opkijken.
In Amerika werd homoseksualiteit in de jaren ’80 absoluut niet aanvaard. Men liet homo’s soms gewoon aan hiv sterven op straat. Ze werden vuil bevonden, en dat ze ziek werden was terecht, want zo stierven ze uit. Heerste die teneur hier ook?
Van de mensen die in het veld bezig waren om hiv te behandelen, heb ik nooit het gevoel gehad dat ze mij vies vonden. Wat ik wel heb gemerkt is dat ik geweigerd werd bij de tandarts, en naar een tandarts werd gestuurd die alleen mensen met hiv of aids behandelde.
Toch wogen de paar negatieve reacties niet op tegen alle positieve reacties die ik kreeg nadat ik naar buiten kwam met mijn besmetting.
Waarin ik wél teleurgesteld ben, is het regeringsbeleid. Ik ben in 1987 ontslagen vanwege mijn hiv-diagnose. Ik had dat ook naar buiten gebracht via De Morgen, en de reactie was bij iedereen hetzelfde: dit mag niet, dit kan niet. Verschillende politici en zelfs de WHO waren het daarover eens. Helaas bleek achteraf dat geen enkele van die politici geïnteresseerd was in hoe het nu uiteindelijk met mij was afgelopen. Ondanks de publieke steun, werd er toen niks aan de discriminatie gedaan.
Is er een evolutie bezig in de beeldvorming rond hiv?
Het belangrijkste is voor mij is dat er tegenwoordig veel meer rolmodellen zijn met hiv. Ik ben niet meer de enige. Ik ben heel lang dé Patrick geweest die hiv-positief was. ‘De Patrick van Sensoa’, zo kende men mij dan. Terwijl er nu verschillende kandidaten zijn wanneer er iemand met hiv in de media moet komen om te vertellen over het onderwerp. Dat mensen met hiv steeds meer ‘uit de kast komen’, vind ik een mooie evolutie.
Een minder positieve ontwikkeling is de verminderde maatschappelijke solidariteit. Vroeger, toe er veel mensen met hiv stierven was er veel meer steun op Wereldaidsdag dan nu. Iedereen speldde toen spontaan een rood lintje op om steun te betuigen. Nu moet je die solidariteit veel meer pushen. Je moet mensen nu echt duidelijk maken dat hiv nog steeds een probleem is. In de westerse wereld, maar nog meer in Afrika en in Oost-Europa, waar men niet altijd de toegang heeft tot hiv-remmers en die niet de toegang hebben tot PrEP. Laat ons daar solidair mee blijven.
Waar haal jij kracht uit?
Uit plannen maken voor de toekomst. Dat heb ik heel lang niet gedaan, omdat ik dacht ‘ik ga dood’. En na verloop van tijd, toen bleek dat ik toch zou blijven leven, kon ik weer plannen maken. En dan haal je alles uit het leven wat er uit te halen valt.
Ik leef in geleende tijd, en daarom kan ik die tijd maar zo goed mogelijk blijven invullen. Als ik morgen sterf, weet ik dat mijn vrienden en familie zullen zeggen ‘die heeft toch een mooi leven gehad, die Patrick, die heeft dat toch wel goed gedaan’. Dat troost mij.
Wat wens je jezelf toe?
Eigenlijk ben ik een heel contente man. Maar ik zou wel graag een partner willen. Thuiskomen na een lange werkdag, of op vakantie gaan, of een etentje met vrienden, dat er dan iemand bij is. Als er nog iemand op mijn weg komt zou dat heel mooi zijn, maar ook zonder partner ben ik content.
Welk advies zou je een jonge Patrick geven?
Altijd jezelf zijn. Doe een ander niet aan wat je zelf niet zou willen. Wees respectvol. Ze je oren wat meer open. Dan had ik misschien wel doorgehad dat hiv misschien wat dichterbij was dan ik had gedacht.
Comentarios